Trouw 29 september 2004
Je wilt toch weten: werkt het?
door: Monic Slingerland
Goede praktijk heeft goede theorie nodig en een goede evaluatie
“Wetenschap is weggegooid geld”, hoorde Adri Vermeer (68) een directeur van een zorginstelling laatst zeggen. Vermeer: “Zo’n directeur neemt wel academici in dienst, maar die mogen niet doen wat ze zouden moeten doen: resultaten meten, vastleggen, evalueren, onderzoek doen en van daaruit innoveren.”
Om de zorgsector meer te laten profiteren van wetenschap, heeft Vermeer –emeritus-hoogleraar orthopedagogiek voor de gehandicaptenzorg– een masterclass opgezet. Daar begeleidt hij jonge academici en hbo’ers uit de gehandicaptenzorg bij het voorbereiden van wetenschappelijk onderzoek.
In 2002 begonnen vijftien academici en vijf hbo’ers aan de eerste masterclass, het jaar erop een even grote groep en vorige week begon de derde masterclass. Er zat een theoloog bij die pastores helpt om met gehandicapten om te gaan, een arts die een methode uitwerkt om te meten of er urine is achtergebleven in de blaas van een gehandicapte, een fysiotherapeut die de effectiviteit van fysiotherapie meet bij dementerende verstandelijk gehandicapten. Vermeer kan meer dan voldoende mensen krijgen. Ook financieel is er geen probleem. “Er is hiervoor in de samenleving veel meer geld dan wij denken.”
In zijn eigen sector van onderzoek, de gehandicaptenzorg, ziet hij steeds weer nieuwe methoden. Die moeten getoetst worden, vindt hij. “Je wilt toch weten: werkt je aanpak? Of werkt een andere aanpak misschien beter?”
“Een nieuw inzicht in de gehandicaptenzorg is het belang dat we toekennen aan de rol van de omgeving voor het functioneren van mensen. Tot nu toe investeerden we vooral in het aanleren van vaardigheden bij het individu. Trainen en nog eens trainen. We leren een kind met een beperking om te telefoneren en met de rolstoel de bus in te gaan. Nu weten we dat als we een bus zo ontwerpen dat de rolstoel er makkelijk ingaat, er geen ingewikkeld gedoe meer is. Dan kunnen we aandacht besteden aan andere dingen.” Maar dan moet eerst gemeten worden of het wel effect heeft, dat aanpassen van de omgeving.
Natuurlijk, de zorg drijft deels op toewijding en intuitie, daar weet Vermeer zelf alles van. Via de weg van sportinstructeur in militaire dienst, gymleraar op een school voor gehandicapte kinderen, een studie pedagogiek en wetenschappelijk medewerker bij bewegingswetenschappen kwam hij te werken met psychiatrische patienten, op de Valeriuskliniek in Amsterdam. Dat was in de tijd dat bewegingstherapie gold als een nieuwe methode.
Vermeer werkte daar onder meer met mevrouw S., die depressief was nadat haar man was overleden en ze het contact met de kinderen had verloren. “Ik nam haar mee naar de ruimte voor fysiotherapie en daar gingen we werken aan het lopen, want zoals bij meer depressieve mensen was haar motoriek aangetast.” Mevrouw S. waardeerde de therapie, vooral omdat Vermeer niet met haar over haar depressie sprak. “Ik ging op wintersport en toen ik na twee weken terugkwam lag ze in bed.” Mevrouw S. was ervan overtuigd dat ze niet meer kon lopen. “Waarom ik het deed, weet ik niet, maar ik koppelde de infusen en katheters af, tilde haar op en nam haar in mijn armen mee naar de lift, om naar de fysiotherapieruimte te gaan. In de lift zei ik dat ze te zwaar was en zette ik haar neer. Ze bleef staan. Ik beloofde dat ik niet verder zou vertellen dat ze dat kon. We hebben er drie maanden aan gewerkt dat ze zich weer vrij verplaatsen kon. Tot slot zette ik haar in een tram en zei dat ze alleen naar het eindpunt moest meerijden en dan weer terug. Daarna ging ze naar huis. Ik heb haar nooit meer gezien.”
De aanpak, uit intuitie geboren, werkte goed bij mevrouw S. Maar Vermeer wil dan weten waaruit die aanpak dan precies heeft bestaan, en of die ook bij vergelijkbare patienten werkt. “Je manipuleert en je wilt weten bij wie je het kunt toepassen, en bij wie niet.”
“Goede praktijk heeft een goede theorie nodig en een goede evaluatie. Doordat er steeds meer afstand komt tussen universiteit en zorginstellingen verliest de praktijk het contact met de theorie. Vernieuwingen in het handelen komen wel voort uit de praktijk, maar voor het vaststellen van de effectiviteit heb je een wetenschappelijke benadering nodig. Je moet aan de regering, aan de verzekeraars en aan de ouders kunnen uitleggen waarom de ene aanpak beter is dan de andere.”
Als adviseur van ‘s Heeren Loo, zorginstelling voor mensen met een verstandelijke handicap, zag Vermeer de laatste jaren het aantal aanvragen teruglopen voor promotieonderzoek door jonge academici die in de gehandicaptenzorg werken. “Dat hangt samen met veranderingen in de zorg: er moet geproduceerd worden, er worden productafspraken gemaakt. Woningen heten tegenwoordig resultaat-verantwoordelijke-eenheden. Ja, vreselijke woorden.” Vermeer ziet jonge academici hard werken: ze coachen en begeleiden de groepsleiding, managen, geven adviezen hoe agressieve kinderen het best benaderd kunnen worden. “Ze passen hun pasverworven kennis praktisch toe, maar tijd om hun bevindingen op te schrijven hebben ze niet, laat staan om voorbeelden te bespreken met collega’s of om eens een klein onderzoek te doen, gewoon in werktijd. Ze vergeten vaak snel wat ze op de universiteit geleerd hebben: de praktijk neemt hen in beslag.”
De reacties op zijn masterclass waren erg positief, ook van de directies van zorginstellingen. Die wilden graag hun medewerker een dag per week vrijstellen voor het schrijven van een onderzoeksvoorstel. Na twee masterclasses stuitte Vermeer toch op een barricade: het eigenlijke onderzoek, vonden sommige directeuren, moest de medewerker in eigen tijd doen.
Vermeer heeft nu bedacht dat hij een masterclass gaat geven aan directeuren van zorginstellingen. Hij weet al dat die daar wel belangstelling voor hebben. “Ik wil duidelijk maken dat wetenschappelijk onderzoek gewoon bij het werk van academici hoort, integraal onderdeel is. De zorg kan niet zonder goede evaluatie.”
Want dat het daaraan schort, merkt hij geregeld. Als voorbeeld noemt Vermeer een tevredenheidsonderzoek dat een zorginstelling enige tijd geleden heeft gehouden. “Dat tevredenheidsonderzoek rammelt aan alle kanten, maar ze gebruiken het wel als beleidsinstrument. Dat kan niet.”
Directeuren moeten overtuigd worden dat toepassingsgericht onderzoek tot betere resultaten kan leiden. Hij noemt een voorbeeld uit de kinderfysiotherapie: onderzoek toonde aan dat een nieuwe behandeling effectiever was en goedkoper. “Het duurde lang voor de wereld van de fysiotherapie dat wilde erkennen. Met goed onderzoek kon je laten zien dat de methode beter was.”
In de zorg maken de praktijk en de theorie te weinig contact.